Symptomen

Algemeen:

  • Proppen maken van het voer of erg knoeien.
  • Hamsteren (bult op wang t.h.v. kiezenrij).
  • Kribbebijten of tanden opvallend vaak ergens tegenaan schuren (tralies, hout, dingen vastpakken etc.) NB: Dit hoeft niet altijd een gebitsprobleem te zijn.
  • Hooi en/of brok soppen in water.
  • Rommelen/spelen met het voer.
  • Opvallend traag eten of juist veel meer/gulziger dan normaal.
  • Verlies van conditie, vermageren of een doffe/mottige vacht.
  • Vieze geur uit mond en/of neusgaten.
  • Afscheiding uit ogen, neusgaten of klein wondje op de kaak dat maar niet sluit.
  • Zwellingen aan het hoofd of in het mond-/kaakgebied zonder aanwijsbare reden
  • Abnormaal kwijlen en/of overmatige speekselvorming.
  • Duidelijke verslechtering in gedrag (bijten, hangen in het touw/losrukken, hoofdschudden etc.).
  • Onregelmatige kauwbewegingen (tussentijds stoppen) of eenzijdig kauwen.
  • Tijdens het eten het hoofd schuin houden of gooien met het hoofd .
  • Koliek gevoelig, veel en vaak symptomen van (lichte) koliek zonder dat de dierenarts daarvoor een aanwijsbare reden heeft gevonden.
  • Kopschuw: Gevoelig reageren bij aanraking wangen, oren, mond en/of kaken ofwel het paard is ‘lastig met het aandoen van het hoofdstel/indoen van het bit’.

Zichtbare zaken die kunnen wijzen op een probleem:

  • Wondjes op (binnenzijde) lippen, mondhoeken, lagne, wangen, tong of mondholte.
  • Roze verkleurd speeksel tijdens of na het rijden of zichtbaar aanwezig bloed.
  • Mest met daarin veel onverteerde voedseldelen.

Symptomen tijdens het rijden:

  • Hoofdschudden, niet te verwarren met de neurologische aandoening ‘head shaking’. Laat bij twijfel altijd eerst een goede dierenarts/specialist naar dit gedrag kijken. 
  • Hoofd kantelen tijdens het rijden met een bit. Probleem doet zich gek genoeg niet voor tijdens het bitloos rijden/ longeren.
  • Bit (aan een kant) vasthouden.
  • Controleverlies (zonder- stuur-gevoel).
  • Teugels uit de ruiterhanden trekken (pullen).
  • Steigeren/ bokken of vluchtgedrag.
  • Moeilijk op gang komen/ moet ‘erdoorheen’ gereden worden (paard loopt ‘stroperig’).
  • Tandenknarsen, tandenklapperen, overmatig kauwen op het bit.
  • Mond (proberen te) openen (vaak niet opgemerkt door te strakke sperriem).
  • Hoofdpositie erg hoog (‘sterrenkijken’) of juist erg laag (‘pullen’).
  • Het bit niet willen aannemen, hand niet willen opzoeken, afstoten van het bit, opkrullen om geen ‘contact’ te hoeven maken met het bit.
  • ‘Taai’ (‘hard’)  in de mond en vaak ook in de rug (‘zit als een plank’).
  • Merkbaar verschil in teugelcontact links/rechts (dit hoeft niet aan het paard te liggen).
  • Uitsteken/uit de mond laten hangen van de tong.
  • Tong over het bit gooien, stuurloos zijn.
  • Niet willen inbuigen, links/rechts of wisselend.
  • Niet willen verruimen, dribbelen.
  • Teugelkreupelheid, opstartproblemen, ‘Diesel’.